Leeg terras OLV Plein

Het is zaterdag 27 juni van het jaar 2020 als Henri Rademaker zijn café heropent. We zien hoe hij nerveus een blik naar buiten werpt. Vanaf de eerste minuut liep het terras vol. Niet zo vol als vroeger, maar de champagne bubbelt er niet minder om. Gelukkig houdt iedereen zich aan de regels. Terwijl hij zichzelf gelukkig prijst met de nieuwe inrichting van de zaak zweven er ineens zaadpluisjes door de lucht, licht, ongrijpbaar. Nu móet hij wel denken aan het virus.

Bedreven draaft Henri met het volle dienblad. Het verbaast hem dat die routine niet verloren ging, toen hij maandenlang alleen maar zichzelf en zijn geliefde bediende. En die laatste maand… daar kan hij maar beter niet aan denken nu.

Het duurt niet lang meer of zijn klanten zijn dronken, ziet hij. Hij zoekt nieuwe muziek – ja, Henri die toch de baas van het spul is, doet vandaag alles zelf. La Traviata lijkt hem wel passend voor deze dag. Libiamo, het leven mag weer gevierd worden, door de overlevenden althans. En zolang de mensen zingen hoeft hij niet te praten.

‘Waar is V… Vera toch?’

Een van de stamgasten staat ineens akelig dichtbij. Henri walgt van zijn dronkemansadem. De man stelt een vraag die hij niet kan beantwoorden, niet wénst te beantwoorden. Hij wil nergens aan denken behalve aan dit werk, hier, in de oneindigheid van deze seconden. Alleen dan voelt hij de rampspoed niet die huishoudt in zijn middenrif.

‘Wie is Vera? Heeft die hier gewerkt dan?’ Nee, humor is aan Henri nu niet besteed.

Plotseling luiden de kerkklokken. Iedereen valt stil. Met een bonkend hart kijkt hij naar de klok: half zeven stipt. Hoeveel mensen van de oude garde zijn er nog over om naar de avondmis te gaan? Voor het hoogtepunt van de crisis hoorde hij ze wel vijf keer op een dag, en elke keer keek hij vanuit zijn etage boven de zaak naar beneden, naar het verlaten plein dat net als hij eindelijk tot rust kwam. Op een dag bleven zelfs de klokken stil en het was in die stilte, die híj koesterde en die Vera langzaam wurgde, dat hun liefde sneuvelde. Niet ineens, maar gestaag, als een plant die telkens meer bladeren verliest; er komt een dag dat je ze moet opruimen.

Waren de klokken ook te horen toen zijn vader stierf? We zien hoe Henri’s blik blijft hangen bij twee oudere stellen in een hoek van het terras. Hoor ze lachen, alsof ze zich nu al niets meer herinneren van hun angst, alsof ze de dreiging een loer gedraaid hebben en de nachtmerrie is vervaagd tot een onwerkelijk kort verhaal waarvan ze de laatste bladzijden niet eens uitlazen.

Nooit meer zal zijn vader hier de krant zitten lezen, een belangstellend gesprek aanknopen met de gasten. Dat tableau is vervaagd en vervormd, niet meer dan een herinnering nu. En hij is niet de enige die worstelt met de schuldvraag. Uit alle macht probeert hij te denken: nee. Maar aan zijn op elkaar geklemde kaken, alsof er iets in hem broeit dat er niet uit mag, herkennen we zijn waarheid: ja. Henri zocht hem op toen het al niet meer mocht. Hij had het eten in de deuropening moeten zetten en weggaan. Maar toen hij de holle ogen zag, was hij naar binnen gelopen en had een arm om de tengere gestalte van zijn vader heen geslagen. Zeven dagen lag die op de intensive care, alleen.

‘Vier bier graag!’

‘Komt eraan’ roept Henri en berekent hoe lang het nog zal duren tot hij deze woorden voor het laatst roept in dit café. Niemand weet het, behalve de koper en zijn enig overgebleven vaste medewerker. Zelfs in barre tijden azen investeerders op deze locatie, dat is zijn geluk. Nee, er is nu niets meer dat hem hier houdt. Als hij straks ‘komt eraan’ roept, antwoordt hij mensen die écht iets nodig hebben, op een plek waar mensen als zijn vader misschien hun oude dag hadden kunnen slijten, als het hun was gegund. Dat is zijn plan.

Godiam la tazza e il cantico… de meeste gasten zingen en wiegen mee op de maat van de muziek, zachtjes, wat behoedzaam nog. We zien hoe Henri – een echte muziekliefhebber toch – zwijgend en hoogst efficiënt een tafel leegruimt, terugloopt naar het buffet en wacht op de bestelling. Wat hij niet weet, en niemand in het café aan het plein, niemand in heel de stad, is dat het voorjaar slechts de ouverture was van een slecht uitgevoerde opera. Dat nog geen vier maanden later, als de herfst op haar mooist is, het doek voor het tweede bedrijf zal opgaan en het orkest met een kakofonische janboel opnieuw de orde zal verstoren. Daarna zal het plein weer stil worden en mooi zijn, en de klokken zullen steeds vaker luiden, tot ook zij stilvallen.

Comments are closed.