Gisteren bezocht ik voor het eerst weer een museum. Had ik de prachtige schilderijen van Harry Bartels in #MuseumValkenburg moeten zien in een virtuele rondleiding, dan kon die niet tippen aan de beleving die ik nu had.  Nooit zag ik de 4 seizoenen van een kastanjeboom zo zinderen in bijna grafische abstractie, in kleuren die je doen smelten, in een formaat waarin je kunt verdwijnen.

Zoals #KovanDun zei in het #L1Cultuurcafé: ‘… kunst als een wereld waar corona nog niet bestaat, ja, die ons troost’.
De imaginaire wereld van kunstwerken is in zijn uitwerking maar al te reëel en doet je verwonderen, opvrolijken, verwarren, ergeren, ontroeren, genieten, nadenken, bewonderen en twijfelen. Je leert ons iets over de tijd en de samenleving waarin deze werd gemaakt en over jezelf.
Ik weet nog precies waar en wanneer het mij overkwam. Kijken naar dat kunstwerk was als kijken naar mijn spiegelbeeld en leidde tot wat ik later een keerpunt zou noemen.

Voor het titelverhaal van #De matrasdrager zocht ik naar iets dat door het pantser van Mathijs kon dringen. Iets dat zijn onbewuste bewust kon maken. Geen personage, want Mathijs was niet zo goed met mensen. De Matrasdrager van #PhilipAguirreyOtegui slaagde daarin. Hier het fragment:

‘Hoelang hij daar zit, weet hij niet. De tijd vertraagt en de wereld bestaat slechts uit hemzelf en de betonnen man. Vanaf zijn zitplaats is de sculptuur nog monumentaler. Hij ontdekt dat het matras niet in de handen ligt – die steunen alleen – maar op bovenrug en schouders rust. Het lichtgeel is de enige kleur, de hoeken zijn beduimeld. Hoe indringend hij het gezicht van de man ook bestudeert, hij kan er geen uitdrukking op lezen.
Mathijs zit daar maar en in de ruimte tussen illusie en werkelijkheid vloeit het beeld van de matrasdrager langzaam over in dat van Adil. Dezelfde houding, dezelfde last. Zijn keel trekt dicht. En dan, vele malen trager nog, transformeert Adil in een driedimensionale, betonnen Mathijs. Als versteend kijkt hij naar zichzelf.
‘Alles in orde, meneer?’ vraagt de suppoost.
Hij schrikt en schiet overeind.
‘Ja hoor, ik ga al’, mompelt hij.
‘Neenee, u hoeft niet weg. Ik wilde alleen weten of u oké bent.’ Hij is al op weg naar de lift. Buiten kiest hij de richting die hem naar zee moet leiden. In de verte krijsen de meeuwen.’

 

Afbeelding: Vier seizoenen / Kastanje I (1978) Harry Bartels
📷 Maria Philippens

Comments are closed.